U zocht voorbeeldzinnen met daarin "lös"
Resultaten 81 - 100 van 325
- hörk: De appels blieft heeil mooi in lös heui in de hörk (Eext)
- inspinner: De bandensnieder snedt de gaarven lös en de inspinner döt ze in het
- insteker: Knelis sneed de garven lös en Jan was instikker (Meppel)
- jacht: De jacht is weer lös (Erica)
- jachtseizoen: Het jachtseizoen is weer lös (Odoorn)
- jagen: De locht jag lös
- jak: Jannao trök het jak lös um de kleine de börst te geven (Havelte)
- kaak: Wat hij tussen de kaoken kreg, löt hij niet weer lös (Zuidwolde)
- kaggen: Hie kagt der aal tegenan, het wil niet lös (Sleen)
- kalven: De baanden bint lös, hij staot op kalven (Smilde)
- kelderklap: De kelderklap stiet lös (Sleen)
- kettern: Wat kettert hij der weer op lös (Dwingelo)
- kip II: De kiepen krabt de braand lös
- klap II: Hie dee de klap lös en stun tegen de boom an te pissen (Eext)
- klap II: Siene, doot de klappe ies lös/Daor komp de snikke an/En welke snikke is dat dan/De snikke van Chris (Hoogeveen)
- klautern: Klauter der mar over, dan heuf ik het hek ok niet lös doen (Oosterhesselen)
- knalpiep: De knalpiep hung der lös under (Weerdinge)
- knello: Het heui hef no mor een dag lös west, het is nog zo gruun as knello (Sleen)
- knirzen: De naod van de jas knirst lös (Eexterveen)
- knoest: Wat die in de knoesten hef, lat e niet weer lös (Sleen)