U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mal"
Resultaten 81 - 93 van 93
- vergruien: Dat is mal vergruid, dat is een lillijk litteiken worden (Barger Compascuum)
- verheur: Zie hebt mie mal veur 't verheur had (Barger Compascuum)
- verklootvegen: Hij hef de boel mal verklootveegd, hij kun de mond niet holden (Dwingelo)
- verslikken: Hij verslikte zuk mal in dat stukkie kouke (Barger Oosterveld)
- verspringen: Ik heb mij laatst mal versprungen
- voegen: Het gung er mal um weg met het bouwen; twee an het plegen en twee an het voegen (Borger)
- vort II: Het gait er mal um vort
- vressentien: Wat hef Dinao een mal vruzzemdie an de neus (Exlo)
- wief: Dat is toch zo'n mal wief! (Balloo)
- wisselbak: Een wisselbak dei nich goud schakelt, kan een mal geloed maken (Barger Oosterveld)
- zelenschoet: Een zelenschoet is mal ding um te strieken (Balloo)
- zuuk: In het geharrewarre van de karmisse kuj mekare mal te zuke raeken (Smilde)
- zwikken: Zwikken kan mal zeer doen (Klazienaveen)