U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pot"
Resultaten 81 - 100 van 128
- pot: Hie hef de pot umkeerd
- pot: De pot stun op de beddeplaank (Roderwolde)
- pot: Hij pist bij de pot an
- pot: pot op
- pot: Dan koj lillijk op de pot
- pot: De splitpen zat deur de pot (Sleen)
- pot: De fietskogels zitten in een pot (Roderwolde)
- pot: Op de pot schieten, dat was een mooi spel (Noordscheschut)
- pot: Ik speule veur de volle pot (Elim)
- pot: Ze zetten allemaol drei centen in de pot (Emmer Erfscheidenveen)
- pot: Bij het koepierollen won hij de pot (Eelde)
- pot: De pot was het figuur op de raand van de kanten mus, de potmus (Sleen)
- pot: Dat gedeelte van de mus, dat strak over het ooriezer trökken wordt, is de pot (Gasselte)
- pot: *Der is gien pot zo schief, of der past wel een deksel op (Geesbrug)
- pot: De pot verwet de kètel dat hij zwart is (Ruinerwold)
- potten I: Die schilders pot alles deur mekaar (Zuidwolde)
- pottenbössel: De pot(ten)bössel lig in de geutstien (Sleen)
- pottienknikkern: Bij pottieknikkern zetten de deelnemers elk ien of meer knikkers in een in het zaand getiekende pot (Kerkenveld)
- rokkachel: Een rokkachel is een kachel met een pot met ribbels en een rok van gegoten iezer, hol, met slingers (Gasselte)
- rol: Aj slacht hadden, kwam de rol ok in de Keulse pot (Zwinderen)