U zocht voorbeeldzinnen met daarin "proot"
Resultaten 81 - 90 van 90
- walmenend: Zo vlugge in heur proot en zo walmenend in heur holding
- wat III: Netgeliek wat, woor ij over proot; geliek wil e hebben (Sleen)
- weer I: Het mooie weer is uut, zij proot mekare niet meer toe
- welgevallig: Die mooie proot was heur wel welgevallig (Kerkenveld)
- weren I: Proot non is gewoon en zit niet altied te wèren
- wied: Wij bint te wied hen proot, het kan niet mèer overgaon (Sleen)
- wies I: Proot toch wieze dingen!
- wind: Hij proot zo een gat in de wiend
- zadel: Die kerel, die proot je oet het zadel en giet er zölf in zitten
- zet: Proot nog mar een zettien