U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rok"
Resultaten 81 - 100 van 105
- spinnegien: Aj een split in een rok nèeit, moej der een spinnegien opnèeien um te zörgen dat het niet inscheu (Borger)
- split: Zie har een splidde in de rok tot aan de billen (Emmer Erfscheidenveen)
- stript: Hie had een stripte rok an (Sleen)
- strook: Pronkstarten Jante hadde ook al een straoke um de rok
- tibee: Wij hebt er nog een rok liggen van tebee (Sleen)
- tibee: Veur de zundag dreuig men een rok van tiber (Gasselte)
- toet II: De spieken zit dèur de dreugte wat rok in de toete (Dwingelo)
- trens: Ik maok mij een trensie in de split van de rok (Grolloo)
- trens: Een trens zat in het buusgat van de rok (Roderwolde)
- trillie: Trillie was een soort voringstof; weur vrogger onder tegen de rok zet (Geesbrug)
- trillie: Tegen een tiber rok kwam een trillie voring (Gasselte)
- tuschenrok: Ie hadden een onderrok, een tussenrok en een rok an (Havelte)
- umslaon: De rok is te laank, ik slao de boord even umme (Ruinen)
- umzeumen: Ie mut de rok umzeumen, rafels hangt er bij (Nieuw Amsterdam)
- underrok: Een onderrok was vake een dikke rok (Havelte)
- uutgniezen: Kom is even hier, dai rok knis ja hailmaol uut (Valthermond)
- veurlaken: Van twee stuk vlassen schèring en twaalf stukkies wollen inslag krig de boerin een veurlakense rok
- waigien: Dat wiel is rok, der moet er een waigie tussen (Dwingelo)
- weerschienig: Die rok is miskleurig, ie kiekt er weerschienig op (Pesse)
- wiebeln: Die stoel is rok, die wiebelt, ...wiemelt (Sleen)