U zocht voorbeeldzinnen met daarin "sloot"
Resultaten 81 - 100 van 177
- oerwater: De hiel sloot zit vol oerwater (Sleen)
- oetdiepen: De sloot mus een beetien oetdiept worden, het waoter wol niet vort (Schoonlo)
- oetgraven: Doe moust dei sloot deip oetgraoven (Roswinkel)
- oethouken: Die sloot mus men aaid oethoken (Rolde)
- oethouken: (sloot)hoouken
- oetmaken: Tegen november moej de sloot oetmaken (Norg)
- oetmoddern: Die sloot möt dieper, wij moet hum ies oetmoddern (Stieltjeskanaal)
- oetrepen: De kaanten van de sloot bint uut ereept deur de pinken (Dwingelo)
- oetritsen: Bij het graven van een sloot gaoj eerst langs een liene oetritsen (Padhuis)
- oetzetten: Eerst de sloot uutzetten en dan uutgraeven (Wapserveen)
- ofdammen: Met moddern gungen ze met twei dammen de sloot ofdammen (Roderwolde)
- ofdieken: Wij moet die sloot ofdieken (Klazienaveen)
- ofscheiding: De sloot is de ofscheiding (Erica)
- ofspeuren II: Dat water kuj zo ofspeuren naor de sloot toe (Klazienaveen)
- ofstouwen: Even die sloot ofstouwen (Nijeveen)
- ondiep: In een ondiepe sloot kuj best nog wal verdrinken (Zwinderen)
- ongeleugen: Het is ongeleugen, mar ik springe over een sloot van vief meter bried (Uffelte)
- ongeliek II: Mit al die molle-ritten naor de sloot is de stege aordig ongeliek eworden (Ruinerwold)
- ooievaar: Ooievaar, lepelaar, langpoot/ Haelt alle kikkers uut de sloot (Dwingelo)
- opladden: Dei sloot mot nog oplard worden (Barger Oosterveld)