U zocht voorbeeldzinnen met daarin "soort"
Resultaten 81 - 100 van 128
- snoever(d): Een soort stoof met een hengsel, die ze metnummen naor de kerk was een snoever (Balloo)
- snuupgoed: Een oelevel is een soort sneupgood (Diever)
- soort: Hondenhaor is een fien soort grös (Schoonebeek)
- soort: Meestal trouwt soort bij soort
- soort: Dat is een apart soort (Tweede Exloërmond)
- soort: Dat peerd is mien soort niet, hij stiet mij te
- soort: Dai hond was gain soort, zo te zain
- soort: Dat soort volk steurt zuk nargens an (Sleen)
- soort: Der zit gien soort in
- speciaal: Dat is een speciaal soort glas (Barger Oosterveld)
- spekboon: Spekbonen was een soort stokbonen (Roderwolde)
- spontörf: een soort lange törf, mar wat vaster in zien doen as de echte lange törf (Ruinerwold)
- spontörf: een kleinere soort turf (Schoonoord)
- springkruud: Een soort plant, die het zaod zo weg lat springen, numen wij springkruud (Coevorden)
- stokgooien: Stokgooien is een soort speerwerpen (Gasselte)
- taling: Een taoling is een klein soort eend; ij hebt de wintertaoling en de zömmertaoling (Eext)
- tater I: Taoter was een soort schurft, waj van koeien kregen (Drouwen)
- tegenof: Aj te lange hetzelde soort eten kriegt, bi'j der tegenof (Dwingelo)
- Toggenburger: Een bekend soort sikken waren de Toggenburgers (Nieuw Amsterdam)
- tolroden: Tolroden zint een soort appels. Non is die soort oetstörven. Het was een vuurrooie vrogge appel in