U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vallen"
Resultaten 81 - 100 van 139
- ongelukkig: Hij is van de zolder vallen en is zien heile leven ongelukkig bleven (Barger Oosterveld)
- ongeschunden: Ik leut dat schutteldie vallen, en ik meende dat het nog ongeschunden was, mor later bleek der toch (Hijken)
- opgaarden: Der is je een stukkie op de grond vallen, gaar het even op, veur der ene op trapt (Hijken)
- ophalen: Aj mit het breien een steek laot vallen, dan muj hum ophalen (Ruinerwold)
- opkunnen: Hie is vallen. Zul hie wal opkunnen? (Oosterhesselen)
- plaotselijk: Er is plaatselijk hiel wat règen vallen (Elim)
- plens: Der is een beste plens waoter vallen (Rolde)
- preekstoel: Zij bint drie keer van de preekstoel vallen
- punaisie: De muggenvanger is umdeel vallen; wij moet een neie punaisie, ...pinaisie pakken (Sleen)
- put: De emmer is mij van de haol vallen en non lig e in de put (Sleen)
- puthaak: mertie is mij van de puthaoke vallen (Elim)
- roggegarf: Daor lag nog een roggegorve, dei was zeker van de wagen vallen (Barger Oosterveld)
- roos III: De roze is mij op de hoed vallen
- rouw: In 't rouw vallen
- rouwen I: In het rouwen vallen
- ruggelings: Hie is ruggelings van de zolder vallen (Sleen)
- schaopengaos: Geert is van 't winter vallen over een stuk schaope(n)gaos (Sleen)
- scharf: De hiele pot is in scharven vallen (Sleen)
- schel I: De schellen bint hum van de ogen vallen (Sleen)
- schieten II: Die klungel lat alles vallen, het is hom in de handen scheten (Norg)