U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vet"
Resultaten 81 - 100 van 120
- schraol: Dat zwien was nich vet, hij har man schraal spek (Barger Compascuum)
- schrempen: De russel wordt fien sneen. Hiernao wordt het vet schrempt (Grolloo)
- slachten: *Tien boeren slaachten een eiber en dan roupen ze nog: Wat een vet (Norg)
- slak: Hij is zo vet as een slak (Emmen)
- smelten: Wanneer gaoj het vet smelten? (Padhuis)
- smoren: Ach, laot hum toch (in zien iegen vet) smoren
- smulsterig: Het vet is smulsterig worden (Sleen)
- spalling: is een niet te groot en niet te vet varken (Wapserveen)
- spatten: Het vet spat tegen de muren op (Padhuis)
- spuiten: Der wordt vet in de nippel spoten (Buinen)
- stieren: Dat was vet, dat nog nait stierd was (Zuidlaren)
- teller: Hie zut aaid het vet in aandermans teller
- toonstelling: Oeze peerde bint te vet; wij laot ze nou een beetien hongern tegen de toonstelling (Exlo)
- vechtersbaos: kreeg zien vet (Zeyen)
- vet I: Der lig een laoge vet op, op die soep (Hoogeveen)
- vet I: Wij moet nog vet oetmaken
- vet I: Hij is der sliepsteert tusken oet gaon, hij haar zien vet
- vet I: Wij hebt het met mekaor in het vet
- vet I: Hij zet altied vet in andermans schöttels
- vet I: Daor is wat in het vet, een brulofte of zo