U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vleis"
Resultaten 81 - 100 van 126
- spekhok: Vleis roken deden wai in het spekhok, dat een verbinding haar met de schurstie (Norg)
- spies I: Bij het barbecuen doet wij aal soorten vleis an een spies (Borger)
- stempelafdruk: Op het vleis was een stempelofdruk (Eext)
- steuven: Jopkie is an het vleis steuven (Eext)
- stippan: Het vleis kuj wal braoden in de stippan (Hooghalen)
- taoi: Wat een taai stukkien vleis (Barger Oosterveld)
- teufeln: Töffeln is extra vleis etten op ooljaorsdag (Padhuis)
- tiezen: *Maaien is niks as bukken en draaien, maor wol teizen, dat is vleis verleizen
- toe-iegen: Hij hef zuch het dikste stuk vleis tou-eigend (Barger Compascuum)
- tont: Ik mag dat vleis niet, der zit almaol tonties an (Emmen)
- underholden: Wie de stoete lut olden en het vleis kolden/Kan der iene meer onderholden (De Wijk)
- vast: Dat is vast vleis (Sleen)
- vellerij: Het is allemaol vellerij en weinig vleis (Wapserveen)
- verrekieker: Dat stokkie vleis op bord, daor maj wel een varrekieker bij hebben, aans kiek ie het aover de kop (Hoogeveen)
- versmarten: Fris vleis moej niet op mekaar leggen, dat versmart (Klazienaveen)
- vezelig: Zuk vezelig vleis hoef ik niet weer
- vinken: *Die 's zomers geet vissen/En 's winters geet vinken/Die zal het vleis in de kupe nooit stinken
- vleis: Ik bin een liefhebber van vis en vleis (Pesse)
- vleis: Vleis mut keurd worden, veur het verkoft mag worden (Schoonebeek)
- vleis: Moes in het vaarken is het lekkerste stokkie vleis (Dwingelo)