U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voor"
Resultaten 81 - 100 van 122
- schraol: As dit laand niet zo schraal was, kuj je eigen voor der op verbouwen (Eext)
- Sint-Jan: Het rouwde nooit man/Dat hij turfde voor Sint-Jan
- staart: As wij een voor rogge laden mussen, mus wij altied een staart oettrekken
- staon: Dat voor zaod steeit scheeif (Anloo)
- stelrad: Het stelrad van de ploeg luup deur de voor en was daorum groter as het rad an de aander kaant (Weerdinge)
- stölpvoor: De stölpvoor is de eerste voor bai het plougen (Roden)
- stölpvoor: .... de eerste voor an de kant (Schoonebeek)
- stomp III: Wij bint stomp mit het voor an
- striekzool: De striekzool zit achter an de ploeg en glidt deur de voor (Nieuw Dordrecht)
- takkeblad: Takkeblad is best voor vèur knienen (Beilen)
- terechtmaken: Ik zal het voor wal terechtmaken
- tommeln I: Hij is van het voor heui tommeld (Zweelo)
- trekken: Hij mus er eerst een paar garven oftrekken, aans kun het voor niet deur de baander (Sleen)
- tuiteln: Dat voor zaod kan je der zo nog wel oftuiteln (Ekehaar)
- twievoors(t): Bij twievoors bouwen: eerst een dunne voor en daor achteran - vaak met een andere ploeg - het unders (Weerdinge)
- umdriever: IJ hadden de umdrief die rond kun ploegen en de wentelploeg, waor ij an de zölfde voor met terugplo (Oosterhesselen)
- umgooien: Die hef het voor umgooid
- umsmieter: die an dezulfde voor weer terugploegden (Oosterhesselen)
- umtuiteln: Het voor heui is oons um etuiteld (Kerkenveld)
- vao: Van zien voor kreeg e een flèer an de oren (Eext)