U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vrouw"
Resultaten 81 - 100 van 385
- halfblind: Een aolde haalfblinde vrouw
- halfmudsvat: Wat een dikke vrouw, net een halfmuddevat (Barger Oosterveld)
- halfzuster: Dat is een halfzuster van zien vrouw (Sleen)
- hamel II: Wat is die vrouw haomel, der zit gien kleur meer op (Drouwen)
- handtas: Die vrouw hef een mooi handtasssien bij zuk (Sleen)
- handvanger: Handvanger was een vrouw of kwajong, dei de twei onderste klemmen opvung bie het graven van een spli (Barger Compascuum)
- hanig: Een haenig mannegie is drok op de vrouw (Dwingelo)
- haor I: 't Haor siert de vrouw en kleren maken de man (Valthermond)
- hèenzen: Een vrouw oet het darp vertelde mij, .... ze mus dan hard lopen um under de schörstien te kommen en (Oosterhesselen)
- hèerschupsvrouw: Die vrouw, dat is oeze hèerschupsvrouw, die komp vandage bij oes op visite (Sleen)
- heidin: De vrouw van een heiden is een heidin (Noordscheschut)
- helder: Die vrouw hef de wasche helder an de liene hangen (Barger Oosterveld)
- hemdrok: Een vrouw har een borstrok an en een man een hemdrok (Sleen)
- hemmeln: Ik möt er oet, want de vrouw is an het hemmeln (Schoonebeek)
- hiddel I: Die vrouw is of en toe hielemaol op de hiddel
- hielsen: Mien vrouw is hielsen wat beter vandaag (Oosterhesselen)
- hirrelgat: Een hirrelgat is hier een vrouw, die drok, zenuwachtig en lacherig is (Peize)
- hittepetit: *Hittepetit (2x)/Wat heb je an een vrouw/Waor gien pit in zit (Grolloo)
- hoed I: Die vrouw slat alles um de hoed
- hoelen I: Zien vrouw hoelde van kwaodens (Roden)