U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 81 - 100 van 376
- fosseln: Zit niet zo an mij te fosseln, zee wicht tegen heur jong
- fraaiigheid: An dat wicht zit niet veul fraaiigheid an (Drouwen)
- fusseln: Dat wicht kan niet nèeien, het zit mar wat te fusseln (Oosterhesselen)
- galmen: Dat wicht zingt zo hoge, ze galmt overal boven oet (Beilen)
- gang: Wost doe mij dat breien even op gang maoken, zee oous wicht (Gieten)
- gaon: Hie hef al lang met dat wicht gaon en non is het iniens oet (Zweelo)
- gedoe: Hie zat mar te knipogen naor dat wicht, hie wol zeker wat gedoe hebben (Oosterhesselen)
- geelzucht: Dat wicht hef gelzucht (Padhuis)
- geil: Dat wicht, dat is een geile donder, ...geil zwien (Sleen)
- gek II: Jonge, wat was hij gek op dat wicht (Barger Compascuum)
- gelant I: Het wicht lop daor met heur gelant (Sleen)
- geloop: Dat wicht hef veul geloop um de deur
- gescharrel: Hie hef wat gescharrel met dat wicht (Sleen)
- gesproedeld: Wat is dat wicht gesproedeld (Klazienaveen)
- getroost: Dat wicht is getroost bie hum bleven (Klazienaveen)
- geval: Dat wicht, dat was een wies gevallegien (Sleen)
- geweldig: Wat kan dat wicht geweldig zingen (Padhuis)
- gewicht: wicht III
- gezicht I: Dat wicht hef almaol porren in het gezicht (Oosterhesselen)
- giebelkoorse: Dat wicht dai giebelt zo, zai ken de giebelkoorse wel hebben (Valthermond)