U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wit"
Resultaten 81 - 100 van 131
- ribbegiesbrood: Ribbegiesbrood was wit brood
- ringoge: Een ringeloog hej bai peerden. Het is een wit stee om de oogappel tou. Het komp veur bai een blespee (Roderwolde)
- rouwriemen: Het rouwriemde vanmorgen, de bomen waren wit (Barger Oosterveld)
- salmiak: Wij neumt salmiak ok zwart op wit (Coevorden)
- schieten II: Loop toch hen schieten man; aj aans niet wat wit!
- schroemen: De vruchtbomen blossemt/Het broest en het schroemt/Vlokkig wit um de takken
- schuren: Aj de mölkbussen schuurt met wit zaand, wordt ze heeil mooi (Eext)
- smeigeln: Zit maor niet langer te smeigeln, ik wit best waj wilt (Beilen)
- snoet: Wat bi'j wit um de snoete. Hej in de snei scheten? (Erica)
- spatbred: Het achterste spatbörd van de fietse möt wit wezen (Wapserveen)
- spierwit: Het bruidje was spier in het wit (Eexterveen)
- stift: Wij mussen veur mien mo de stiften poetsen mit een taandenborseltien en wit kriet (Ruinen)
- strèeizaand: Ik heb nog mooi wit streizaand (Kerkenveld)
- stromat: Dan waren er ook nog stoelen mit stromatten; die waren wit mit zwart (Hollandscheveld)
- trouwen: Zij trouwde in het wit (Klazienaveen)
- tuugkörf: De tuugkörf was wit, van gespleten kribbels en ongeveer 80 cm hoog (Sleen)
- umbouwen: Wit (um)bouwen
- umjagen: wit umjagen
- veenpoester: Het is door wit van 't veenpluus (Emmer Erfscheidenveen)
- veurbinden: Ze wol een wit schoet veurbinden (Roderwolde)