U zocht voorbeeldzinnen met daarin "boom"
Resultaten 101 - 120 van 288
- inzate: Hoge ien de boom zitten is bij een inzate van vast goed hoge inschrieven (Havelte)
- kanis: Die kaonis is al weer tegen een boom an reden
- kanjer(d): Wat een kanjer van een boom (Oosterhesselen)
- kankern: Die boom kankert (Sleen)
- kantelhaak: Wij kaantelden de dikke boom met hekel en kanthaoken (Hoogeveen)
- kapvergunning: Hij kun gien kapvergunning kriegen veur dei boom, dei hum zo in de wege stun (Barger Oosterveld)
- karfzaag: Met de kaarfzaog zaog wij een boom met 'n beiden deur en wij trekt elk an een kaant, zeg de stelmaok (Eext)
- karven: Hij het letters in de boom kaarfd (Emmer Erfscheidenveen)
- kat: Hij kik de katte eerst uut de boom
- kedodde: De kedodden lagen under de boom
- kepen: Ze hebt de naam in de boom keept (Erica)
- kèrel: een boom van een kerel (Klazienaveen)
- kielring: De kiele die komp in de kielrink tussen de hekel en de boom (Ruinerwold)
- kinkhoorn: Der kruup een grote kinkhoorn tegen de boom op (Ruinerwold)
- kladdern I: Die jonge kladdert zo naor die boom in (Sleen)
- klaetern: een klaetern boom
- klap II: Hie dee de klap lös en stun tegen de boom an te pissen (Eext)
- klobbe: Die boom meuj helemaole an klobben zagen (Pesse)
- klobbe: Zaag die klobbe der even of, dan kuw de boom metnimmen
- klomp: Die bint femilie, die hebt een maol een paar klompen oet ien boom had