U zocht voorbeeldzinnen met daarin "borrel"
Resultaten 101 - 120 van 135
- roegbekt: As hie een beste borrel ophef, dan is e arg roegbekt (Rolde)
- schenken: Zie schenkt daor een beste borrel (Sleen)
- schier: Doe mij mor een schiere borrel (Sleen)
- schone I: schone borrel
- schraan I: Die borrel is aordig schraan (Sleen)
- schraand: De borrel is schraanderig (Sleen)
- Sint-Steffen: Met Sint-Steffen gungen de boerenjonges op peerd naor de umliggende dörpen en kregen een borrel anb (Rolde)
- slip: Van iene met een borrel te veul op wordt wal zegd: die hef een slip in het oor (Nieuw Dordrecht)
- slok I: Dat scheelt een slok op een borrel
- snaor V: Hij is snaor op een borrel (Dwingelo)
- soezerig: Ik har een borrel op en doe wuur ik wat soezerig (Sleen)
- soldaot: Wij zult die borrel even soldaot maken
- spekeleren: Hij spekeleert er op dat e een borrel krig
- spraokzaam: As e een borrel op het, wordt e spraokzaom (Emmer Erfscheidenveen)
- stapel II: Hij is stapel op een borrel (Broekhuizen)
- stuk I: Hie wol een borrel hebben, dat was het stukkien
- suker: Doe mij mor een schep suker in de borrel (Sleen)
- taol: As der een borrel op is, dan wil het nogal is weden dat de taol wat groffer wordt (Eext)
- toedoen II: Ze hebt hum een borrel toedaon (Eext)
- twie: Hij zee, wat wordt de borrel duur, kast er twai kan melk veur kopen (Eexterveen)