U zocht voorbeeldzinnen met daarin "botter"
Resultaten 101 - 114 van 114
- umpakken I: De botter moej umpakken, dizze deuis is kepot (Eext)
- uutponder: Dat was een uutponder; botter mus vrogger wel of epond worden mit een spatel (Zuidwolde)
- vat I: Een half vattien botter is 25 kg (Rolde)
- vat I: Een vat botter is 30 of 25 kg (Zuidwolde)
- versmelten: De botter is versmölten (Wapserveen)
- versmeren: Ze hadden alle botter versmeerd en toen mus ik neie halen (Barger Oosterveld)
- vördelstukkie: Een vördelstukkie botter
- waschhoek: De washoek was meestied veur op de dele tegen de keuken an. Daor wèur de melk bewaard en botter maa (Hijken)
- waskern: Botter waskern
- wiek IV: Grasbotter is weiker as aander botter (Roderwolde)
- wiek IV: Dat spul is zo wiek as botter (Grolloo)
- zunde I: Weej, wat zunde is? De botter an het gat smeren en het brood dreuge opèten (Meppel)
- zuut II: De kinder mossen kiezen tussen een beetje botter op brood of een beetje zuit drinken (Emmer Erfscheidenveen)
- zuvelfebriek: Hai controleerde de botter in de zuvelfebriek (Gieterveen)