U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ding"
Resultaten 101 - 120 van 161
- opduken: Iene, die goed zwömmen kan, kan een ding van de bodem van het zwömbad opduken (Wapserveen)
- overdreven: Wat een overdreven ding
- overhebben: Ik zul der een lief ding veur overhebben, as het goed oflöp (Wapserveen)
- pierenschieter: Dat is zo'n wies ding, een dikke pierenschieter (Buinen)
- pieterpeuterig: Wat een pieterpeuterig ding, daor kuj niks met (Oosterhesselen)
- poot I: Het hef veer poten/Een steile rugge/En een plat veur het gat/Wat ding is dat?
- priegelig: Wat een priegelig ding, dat zwientie (Klazienaveen)
- radbekt: Dat is wal zo'n radbekt ding, die wost de spinnewebben niet veur de mond (Hijken)
- rampelzant: Dat is een olde rampelzant, dat is een ding van niks (Roderwolde)
- rieksdaalder: Veur dat aolde ding heb ik nog wal een paar rieksdaalder over (Barger Oosterveld)
- riemen I: Ien ding kan ik niet riemen, ie magt hum niet en toch gao ie vake mit hum op jacht (Ruinerwold)
- rötding: Rot... kunnen wij van elk ding zeggen, dat wij een rotding viendt, zoas rotauto, rotlaampe, rotboek (Wapserveen)
- schraol: Dat zwien, wat een schraol ding (Valthermond)
- schuld: Schuld is een mal ding, gienien wil het dregen (Padhuis)
- septiel: Dat ding zit mor septiel in mekaor (Valthermond)
- slim: Zie hebt mie door wal een slim ding in de mage smeerd (Barger Compascuum)
- slim: Het zal wel weer zo'n slim ding wezen uut de Klokziepe (Ruinerwold)
- smakken: Deur het gewicht kunden ie het ding op ofstand op de grond heuren smakken (Hooghalen)
- snarrig: Wat is dat ja een snarrig ding (Roden)
- snarrig: Most dat snarrige ding ies weer heuren (Barger Compascuum)