U zocht voorbeeldzinnen met daarin "geef"
Resultaten 101 - 120 van 160
- pluk: Geef ie die kalver nog een plok heui? (Ruinerwold)
- poeier: Geef hum toch een poeier, as hij oe zo pest (Broekhuizen)
- poesterd: Wat een vieze poesterd, geef maor acht
- por II: Geef hum maar een flinke porre, dan wordt hij wal wakker (Barger Compascuum)
- potstölp: Geef mij de potstölp even an (Padhuis)
- prugel II: Geef hum wat met de prugel (Padhuis)
- puut: Geef mij even een pute um de eerappelschillen in te doen (Ruinerwold)
- rammel: Geef hum die rammel nog mor even, dan is e stille (Hijken)
- rammeldeuze: Geef dat kind dat rammelduisken is weer, dat hij zuk stilholdt (Barger Compascuum)
- reken II: Ie kunt op mij reken. Aj mij nöddig hebt, dan geef maor een gil (Beilen)
- reuriezer: Geef mij èven een reuriezer, dan kan ik de thee deurreuren (Broekhuizen)
- reuriezer: Geef mij het reuriezer ies an, dan kan ik het vuur wat opschoeven (De Wijk)
- ruil: Wat geef ie in ruil veur die tien knikkers? (Dwingelo)
- rukerij: Geef mij veur mien verjaordag maor een flessie rukerij (Borger)
- schoelfeest: Geef mij maor een koppie schoelfeest (Borger)
- sein: Geef mar een sein(tie) as het zo wied is (Geesbrug)
- sierding: Geef mij mor sierdingen op mien verjaordag (Balloo)
- sitsewinkel: Ik geef je veur de hiel sitsewinkel 100 gulden (Sleen)
- slegel: Geef de slegel van de klok is een klap, dan lop e weer (Nieuw Schoonebeek)
- smok I: Toou nou leeiverd, geef