U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezicht"
Resultaten 101 - 120 van 182
- machtig II: Het was een machtig mooi gezicht (Emmen)
- Medemblik: Loop hen Medemblik en laot je gezicht keren veur een schat boekweit (Nieuw Dordrecht)
- meteter: Do hèes wal hoeveul meteters um het gezicht, Gezienao (Zweelo)
- oetdrukking: An de oetdrukking op zien gezicht kuj wal zien, dat e wal wat beleefd hef (Hooghalen)
- oetdrukking: De oetdrukking van het gezicht is niet goed; hie kun wal ziek wezen (Sleen)
- oetgestreken: Hij stiet door mor te kieken met een oetgestreken gezicht (Zeyen)
- oetkiekpost: Wat hef hij een mooi gezicht vanof zo'n oetkiekpost
- of'lezen: Je kunt van zien gezicht oflezen, wat hij denkt (Balloo)
- ofwenden: Hij wendde zien gezicht of (Gasselte)
- ongemak: Die zit altied met ongemak op de kop en in het gezicht
- onliedigheid: Deur zien onliedigheid har e almaol koortsoetslag op het gezicht (Eext)
- oortiek: Hij keek met een gezicht as een oortiek
- opdrachtig: Hie is slim opdrachtig in het gezicht (Sleen)
- opgeblaozen: Hij was zo dik in het gezicht, zo dienderig, zo opgeblaozen (Erica)
- opsmukken: Ik zal mij nog even wat opsmukken, aans is het gien gezicht (Oosterhesselen)
- pal II: Hij zee het hum pal in het gezicht (Hooghalen)
- pips: Hij was, dunkt mie, nich lekker, hij har zo'n pips gezicht (Barger Oosterveld)
- plodderig: Wat een plodderig gezicht, net of e an de draank is (Exlo)
- plofferig: Hie is zo plofferig in het gezicht (Sleen)
- plótsig: Hij was plossig om het gezicht (Roderwolde)