U zocht voorbeeldzinnen met daarin "goed"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 101 - 120 van 500
- beleggen: Hij hef een goed belegde boterham
- belochten: Die foto's bint niet goed belocht (Zwiggelte)
- belukken: Ik heb vandaag een stoet bakt en dat is goed belukt (Emmen)
- belukken: De jurk is mij goed belukt (Hooghalen)
- belukken: Die taarte is goed belokt (Hoogeveen)
- bementeneren: Hij kan de zaak niet goed meer bementeneren (Ruinerwold)
- bementeneren: Wij kunt oes goed bementeneren (Dwingelo)
- bepaold: Bepaolde dingen, die er daon wordt, zint niet goed (Emmen)
- bepinkstern: Non heb ik je net schoon goed andaon en non hej je weer bepinksterd (Stieltjeskanaal)
- berekend: Die is goed berekend veur dat wark (Wapserveen)
- bericht: *Gien bericht, goed bericht (De Wijk)
- beroep: Die man hef ok gien gek beroep, hie verdient goed (Klazienaveen)
- besjoggem: Bin ie nou hielemaole besjokken. Dat giet nooit goed (De Wijk)
- beslag: Ie bint niet goed, ie hebt dikke beslag op de tonge (Broekhuizen)
- beslaon: Hij kwam goed beslagen op het ies
- beslaon: De oogst was goed beslagen (Sleen)
- besmettelijk: Det goed is zo lochtig, det is arg besmettelijk (Koekange)
- besmoezen: Dat komp wal goed, dat besmoes ik wal even (Beilen)
- bespottelijk: Wat ziej der bespottelijk uut in dat goed (Dwingelo)
- bespraokt: Dat kèreltie is goed bespraokt (Valthe)