U zocht voorbeeldzinnen met daarin "hals"
Resultaten 101 - 120 van 123
- schuurpepier: De hals hej dichte zitten en is zo ruug as schoerpepier
- siepeltrien: Mien grootva snee oet een stuk holt een poppekop mit een lange hals. Door weur dan een lief anmaakt (Barger Compascuum)
- sjaal: Doe de sjale maar goed um de hals, want het is knap kold buten (Meppel)
- slag I: Een rieksdaalder is net een slag an de hals aj oet zint
- sloeken: Ik heb het zo in de hals, ik kan haoste niet sloeken (Havelte)
- slot: Mien moe har vroeger krallen met een slöt(tie) um de hals (Hooghalen)
- slouwe: Aj naor het ziekenhuus mut veur een maagunderzuuk, kriej een slauwgie, ...slauwe in de hals (Hollandscheveld)
- slouwe: Doe mar even een slougien um de hals (Oosterhesselen)
- snuup: Een schaop kreeg een kruuslatte um de hals, zodat e niet op de snuup kun gaon
- stem: Ik heb het in de hals, ik bin de stem kwiet (Hooghalen)
- stop I: De hals weur ofsleuten deur een geslepen stoppe (Smilde)
- strikdoek: um de hals (Zuidwolde)
- vis: Vissien, vissien, tuk/Mien vaoder hef de snuk/ Mien moeder hef een pier in de hals/Vissien, vissien,
- vliegen: um de hals (Grolloo)
- voring I: Hie schriewt zuk de voring oet de hals
- wagentoet: Hee had een gat in de hals as een wagentoet
- waogen I: op hals en oren
- wied: Het boezeroen was mij te wied um de hals (Nieuw Dordrecht)
- zoltigheid: De soep krèeit mij deur de hals van zoltigheid (Fluitenberg)
- zulverbrakel: Een zulverbrakel hef een witte hals en is verder bont (Borger)