U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kachel"
Resultaten 101 - 120 van 147
- reuteln: De koffie stiet op de kachel te reuteln (Dwingelo)
- ribkachel: Um een ribkachel zit gien maantel umtoou. Het is een ronde kachel, zowat gooud een meter hoog. De ri (Eext)
- rillen I: Wij zit hier te rillen van de kaolde, staokt de kachel toch ies wat op (Hollandscheveld)
- rillerig: Die vrouwe is altied rillerig en zie zit zowat baoven op de kachel (Broekhuizen)
- ring: De ringen van de kachel (Diever)
- roken: Die kachel rookt (Emmer Compascuum)
- rokkachel: Een rokkachel is een kachel met een pot met ribbels en een rok van gegoten iezer, hol, met slingers (Gasselte)
- rollegiesiezer: Vrouger met het naaijaorskouken bakken, mus je rollegiesiezer in de kachel doun. Tegenwoordig doun z (Peize)
- rood II: De kachel is glunig rood (Sleen)
- rooknust: Den olden kachel, dat verdamde rooknust wil weer nich branden (Barger Compascuum)
- sallemander I: ronde gegeuten kachel met een mantel van geƫmailleerd der umhen (Emmen)
- schoef: Dou de schoeve van de kachel is dichte (Barger Oosterveld)
- schruien: Ik heb de kousen schreuid an de kachel (Dwingelo)
- sistern: Is die ketel lek? Het sistert zo op de kachel (Klazienaveen)
- slak: Der zit aordig slakken in de kachel (Sleen)
- smoeze I: Mit die smoeze kuj de kachel goed anmaken (Noordscheschut)
- snorren III: De kachel en de katte, die snort (Hoogeveen)
- sop: Oen soppie stiet nog op de kachel (Dwingelo)
- speibakkien: Hij hef zien sputterbak achter de kachel staon (Barger Compascuum)
- spinnen: Heur kat zit te spinnen bij de kachel; die hef het naor 't zin (Eext)