U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kalf"
Resultaten 101 - 117 van 117
- vangen: Wij hebt gisteraovend nog een kalf achterneers vangen (Hooghalen)
- vèers: Die veerze hef het kalf ofzet (Ekehaar)
- verstiend: Een verstiend kalf
- verstienen: Het kalf was al hielmaol verstiend (Borger)
- vertrouwen I: *Een bolle van een kalf en een jonge van twalf, daor is het vertrouwen oet (Westervelde)
- vervangen I: Dat kalf was vervangen (Wapserveen)
- veurholden: Help is dat kalf het zoepen veur te hoolden (Padhuis)
- vlies: Het kalf zit in een vliesien as het geboren wordt (Sleen)
- vluus: Het kalf zit nog in het vleis (Gieten)
- volslagen: Het is al een volslaegen kalf (Dwingelo)
- vooremmer: Ik wol het kalf wat geven en doe kun ik de vouerummer nich vinden (Barger Oosterveld)
- vuur: Een koe of kalf kan vuur hebben; die mag ie niet ankommen. Het zit om de oren (Klazienaveen)
- waken: Wij moet nog waken, ...opzitten vannacht, wij kunt nog een kalf kriegen (Sleen)
- warken II: De koe warkt al, het kalf zal er wel zo wezen (Oosterhesselen)
- zied: De veearts hef het kalf uut de zied ehèulen
- zutemelks: Het vleis van een zutemelks kalf was wit van kleur
- zwezerik: De zwezerik van een kalf smaakt lekker, zegt ze (Klazienaveen)