U zocht voorbeeldzinnen met daarin "langs"
Resultaten 101 - 120 van 251
- lompenkar: De lompekar kwam elke maond langs (Hooghalen)
- loop: Ik wil hier geen loop langs hebben, gao mor umtoou
- loopkat: Een loopkatte löp langs een balke; ie hijst der een vracht mit op en vervoert die langs die balke t (Hoogeveen)
- loopschuut: Die loopschuut komp elke dag langs (Padhuis)
- maandevlechter: De maandevlechter komp niet meer langs (Hijken)
- malen: As de kever dan langs de wand krabde, zeden de kinder: kiek, hie maalt (Sleen)
- manchmaol: Zo mangsmaol komp hij nog langs (Weiteveen)
- maotschap: Dizze weg is van de maotschap, van de boeren, die der laand langs hebt liggen (Hijken)
- mesgang: Een mesgang is makkelijk, dan kuj achter de koenen langs
- mesien': Het peerd dus nich bie het mesien langs
- mienen II: IJ kunt wal menen daj daor langs kunt, mor dat is niet zo (Gasselte)
- moi: Nou, moie heur, ik kom nog wel is langs (Erica)
- mulder: Ze deden de mulder met een ekkelblad in een bussien en as e dan langs de wand krabde, zeden de kinde (Sleen)
- muur I: Vroger zetten ze de stoelen altied an de mure langs (Hoogeveen)
- naojagen: In 1927 was ik lotter en dat gung vrouger met veul kabaol en de wichter waor aj langs kwamen, wat na (Peize)
- nauw II: Het ging er nauw bij langs (Nieuw Amsterdam)
- neiweek: Ik kom neiweek wal even bij dij langs (Sleen)
- neveln: Wat lèup die kerel, hij nevelde der langs (Ruinerwold)
- oetgaon: ...of ze kuiert de straot langs as scheper oetgiet
- oethalen: Het haalt niks oet waor ie langs gaot, het is even ver (Sleen)