U zocht voorbeeldzinnen met daarin "moeten"
Resultaten 101 - 120 van 124
- umhakken: Wie moeten vandage het boekweitenland umhakken (Klazienaveen)
- umjagen: Wie moeten even die koeien umjagen (Klazienaveen)
- umkrauweln: Wij moeten dat laand nog even ummekrauweln (Klazienaveen)
- umpakken I: In die heuibult zit brui, die zul wij wal een keer umpakken moeten
- umscheppen: Wij moeten de eerappels wal een keer weer umscheppen, der zit aordig kiemen an (Klazienaveen)
- umslag I: Je moeten wat omslag hebben
- venig: De grond is nogal venig, ze zult daor èerst moeten heien (Hijken)
- verkolden I: Je moeten mij de verkoldens niet anpoten (Een)
- verleuren: Je moeten nooit gien moud verloren geven (Roderwolde)
- verleuren: Je moeten nooit gien moud verloren geven (Roderwolde)
- veurhebben: Je moeten maor denken, dat ze het beste met je veurhebben
- vliegen: Je moeten de koien even opholden, aanders vleigen ze alle dammen in
- voegen: Het is nogal een stiefkop, maor hij zal zuk toch moeten vogen (Beilen)
- vörstig: Ai moeten er om denken dat het geutgat lös blif as het vörstig is (Een)
- waorschouwen: We moeten de kinder waorschouwen dat ze niet op straot kommen (Een)
- waterlaoge: Hoeveul stiet er nog op het land? Zuw haost met de waterlaog(e) begunnen moeten? (Sleen)
- weg II: Der an weg moeten
- wiezigen: Wij zult dat standpunt wal wiezigen moeten (Borger)
- witsel: Ik heb het witsel haost op; zuw nog neie halen moeten? (Oosterhesselen)
- wonderdokter: Het is nog goed oflopen, aans hadden ze der met naor de wonderdokter moeten (Sleen)