U zocht voorbeeldzinnen met daarin "mond"
Resultaten 101 - 120 van 195
- mond: Een lekkere mond hebben
- mond: IJ haalt mij de woorden oet de mond (Sleen)
- mond: Hij hef een mond as een ellestok en een hartie as een glazen knikker (Elim)
- mond: Ik heb het heur uut de mond eslaegen
- mond: Wie kunt in het duustern de mond wal vinden
- mond: Die hewe goed de mond snoerd (Sleen)
- mond: Der kan die niks overkommen, hest de mond ja bie die
- mond: As die mond van de kachel een beetie groter was, dan kunden we der wat grotere stukken in stoppen
- mond: mond
- mond: De mond kan maken dat de neers klappen krig (Barger Compascuum)
- mond: IJ hebt twee haande um te warken en mar ienen mond um te etten (Schoonebeek)
- mond: Bitter in de mond maakt het hart gezond (Elim)
- mond: Een grote mond holdt een kerel van de hoed (Oosterhesselen)
- mond: Een zwiegende mond brek niet
- mond: As het oet je mond is, is het oet je macht (Zeyen)
- mond: Wat de mond ingiet, dat zundigt niet, mar wat er uut komp... (Klazienaveen)
- mond: Waj spaeren uut de mond/ Is veur de katte en de hond
- Mondker: mond
- mörgenstond: in de mond (Emmen)
- mummeln: Die olde meinsen hebt gien taand meer in de mond en dan zit ze mar wat te mummeln (Broekhuizen)