U zocht voorbeeldzinnen met daarin "overal"
Resultaten 101 - 120 van 188
- neuzen: Ze zitten overal in te neuzen (Meppel)
- nimmen: Het is overal geven en nemen (Roden)
- nuttig II: Klaos is een nuttige kerel, hij hef overal wat op an te marken (Havelte)
- oethoedeln: Hij hef hum overal veur uut ehoedeld (Zuidwolde)
- oettrekken: Knieneblad is overal goed veur; het trekt uut
- ofdammen: Die hoek moe'k even ofdammen, aans löp het water overal hen (Sleen)
- ofguunst: Die hebt overal wat op an te marken, mor het is niks as ofguunst (Sleen)
- ofkomst: IJ moet aaid en overal an je ofkomst dèenken; doe je niet meer veur dan aj bint (Eext)
- onbekrumpen: Die overal moej een maot groter nimmen, want hie is nog onbekrumpen (Drouwen)
- ongedwungen: Ik kan ongedwongen overal hengaon (Peize)
- opmarking: Hij hef overal opmerkings op (Klazienaveen)
- opplakken: Ze hebt overal reclame opplakt (Anderen)
- overal I: Het is niet neudig dat ik die aolde overal nog weer lap (Drouwen)
- overal II: Wij hebt er overal al um lopen, maor wij hebt het wal kregen (Borger)
- overal II: Hij wet overal van
- overal II: Overal is wel ies wat (Wapse)
- overal II: Wij moet die vrutenbulten overal maken
- overbrenger: De overbrenger van goeie berichten is overal welkom (Schoonebeek)
- pierenschieter: Een pierenschieter is iene, die overal bang veur is (Coevorden)
- pierkerd: Een pierkerd is ene, die hartstikke vervelend is en overal over deurzeurt (Ruinen)