U zocht voorbeeldzinnen met daarin "pot"
Resultaten 101 - 120 van 128
- schaffen: IJ moet eten, wat de pot schaft, ...schept (Sleen)
- schaopvleis: ...het is een dief in de pot (Nieuw Dordrecht)
- scharf: De hiele pot is in scharven vallen (Sleen)
- schol III: De erpel waren schollegies pot
- slachterkost: De slachterskost kwam in de Keulse pot (Hijken)
- snieboon: De sniebonen in de pot bint al aordig inlakseerd (Diever)
- snieboon: hebt wij al in een Keulse pot (Dalen)
- sok I: Hij pist nog liever in de sokken dan det hij een neie pot kocht
- stoken: Ze stookt een gooud vuur under de pot (Eext)
- stölp: Der is gien pot of der past een stölp op (Sleen)
- stölp: Zo pot, zo stölp (Nieuw Dordrecht)
- stuiter: een dikke knikker um op de pot te schieten (Pesse)
- tappen: Wij tapt niet meer, de pot is leeg
- tillen: Hang mij de pot even an het hangiezer; ik kan hum zölf niet tillen (Hijken)
- twieoors: Dat is een twieoors pot mit de handen in de zied
- verdoen: Ik heb er een pot varf op verdaon en het is nog niet goed (Sleen)
- vergiet: Een vergeit is zo'n pot mit gatties der in. Door dout ze wat in wat mot oetlekken (Barger Compascuum)
- verkopern: Ik daachde dat die grote pot hildal van koper was, mor hie is verkoperd (Eext)
- verwieten: *De pot verwet de ketel dat e zwaart zut
- veurbij: Hij pist de pot verbie