U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rond"
Resultaten 101 - 120 van 169
- rond I: Hij keek zo wild in het rond (Eexterveen)
- rond I: Wie wilt nog een maol in het rond
- rond I: Wied in het rond vien ie nargens zuk mooi laand (Ruinerwold)
- rond I: Rond
- rond I: Hij keek de kamer ies rond, mar zag hum nich (Barger Oosterveld)
- rond I: Het kind huppelt wat rond in de hof (Emmen)
- rond I: Zie gungen met de liest rond (Sleen)
- rond II: Hij fietste rond het dörp (Diever)
- rond II: Hij is rond de dartig
- rond II: Het was rond de karstdagen (Coevorden)
- rondeten: De scheper at rond, mor was bij iene in het slaopstee (Sleen)
- rondhangen: Zie hungen daor de heile dag wat rond (Schoonlo)
- rondhengeln: Hej niks te doen? Ie hengelt maar wat rond! (Nieuw Amsterdam)
- rondkommen: Hij komt nich rond mit zien geld (Nieuw Schoonebeek)
- rondlopen: Hij leup wat rond, man deu niks (Barger Oosterveld)
- rondlopen: Hij leup met de liest rond (Een)
- rondlopen: Ach, loop rond, ie begriept er niks van
- rondlopen: Loop maor even rond
- rondlopen: Het lop net rond, het kan net (Emmen)
- rondlummeln: hej nou niks aanders te doen as wat rond te lummeln? (Meppel)