U zocht voorbeeldzinnen met daarin "vleis"
Resultaten 101 - 120 van 126
- vleis: Opgehangen vleis
- vleis: Dat peerd zit goed in het vleis
- vleis: Ik heb ok liever het vleis as de botten
- vleis: vleis op dis
- vleisblok: Een vleisblok is um vleis klein op te snieden (Nijeveen)
- vleisgaffel: Het vleis hangt ze met een vleisgaffel in de wiemel (Weerdinge)
- vleishamer: Met de vleishamer slaon ze het vleis plat (Erica)
- vleisspit: De stokken, waoran worsten en aander vleis in de wiemel hungen, nuumden wij vleisspitten (Emmen)
- vliege: Blinde vlegen en dikke vlegen, die moej niet op het vleis hebben (Wapse)
- vliemscharp: Met zien vliemscharp oetbeenmes sneed de slager het vleis van de botten (Hijken)
- vlijen: Dat vleis is ja net kauwgum; ij vlijt het van eein kaant naor aander kaant mond
- vluus: Het kalf zit nog in het vleis (Gieten)
- voel II: Der mot een pleister op, aans komt er voel vleis in
- wecken: Aj vrogger vleis weckten, dan zat er een laoge vet op en daor onder zat dril (Hollandscheveld)
- wegen I: Die slachter weegt je het vleis (Odoorn)
- wegzolten: Wij moet het vleis nog wegzolten (Oosterhesselen)
- wild III: Hij hef een gat in de knie evallen en nou gruit er wild vleis ien (Ruinerwold)
- wilwas: Ik heb het wil(le)was uut het vleis weghaald (Klazienaveen)
- wörm: Der zit ja wörms in het vleis (Padhuis)
- worstkoe: Koenen zunder vleis wuurden as worstkoenen verkoft (Sleen)