U zocht voorbeeldzinnen met daarin "voor"
Resultaten 101 - 120 van 122
- vars: In de varse voor zèeien
- vast: Ein rad leuip in de voor en de aander op het vaaste (Norg)
- veurschieve: De veurschieve haj bij het gresland scheuren; die snedt de voor af veur de schulp (Klazienaveen)
- vlo: *Turf en stro/Is goed voor de vlo
- voor I: Dat voor heui is niet te drukken (Padhuis)
- voor I: Wij zult nog even dat voor zaod oplaoden (Anderen)
- voor I: Hie hef het voor umgooid
- voor I: Doe je kölperd dicht; der kan wal een voor zaod in
- voor II: Wij komt krap te zitten met het voor veur het vie (Emmen)
- voor II: Hoeveul hej an het voor?
- voor II: Ik har de hazen op het voor
- voor II: Hie hef 't te goed, het voor stek hum
- voor III: Bij het ploegen hej een vaste voor, die nog ploegd worden möt en een lösse voor, die net ploegd is (Sleen)
- voor III: Met de pen in het halve gat kuj de diepte van de voor regeln (Schoonebeek)
- voor III: In de lösse voor zèeien
- voor III: *Er gruit meer op een kromme voor as op een rechte (Zeyen)
- wadde I: In de wadde in de mao zakte het voor er zo in (Sleen)
- zaod I: Doe je kölperd dicht; der kan wal een voor zaod in (Westdorp)
- zog: As de motte biggen haar, kreeg hie bloem van zwevel deur het voor; dat was good veur het zog (Diever)
- zuvel: is voor van de duvel