U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wagen"
Resultaten 101 - 120 van 219
- mu: Ik moer de wagen eerst even smeren, hij is meu lopen (Hijken)
- naoheuisel: As ze weer een öpper op de wagen steuken hadden, mussen wij het naoheuisel hen het volgende bultie (Exlo)
- negosiekerel: De negotiekerel had blikgood boven op de wagen (Roswinkel)
- neveln: Het nevelde achter de wagen an
- nik: Wij kregen een nik in de wagen, toen het rad in een knipslag kwaamp (Hollandscheveld)
- oetlalpen: Die wagen maaj ok wal is smeren, want die lalpt het oet
- oetzetten: De garven een beetien oetzetten op de wagen bij het laan
- ofdrukken: Die jonge wol zien breurtien van de wagen ofdrokken (De Wijk)
- ofkrabben: Het iezer van de wagen mut of ekrabd worden (Ruinerwold)
- ofloop: Wij hebt achter het huus nogal wat ofloop; aj daor een wagen hen wilt zetten, maaj wel een stien veu (Broekhuizen)
- onderplaank: In een wagen haj twei onderplaanken (Hoogeveen)
- opdrèeien: Hie drèeide met de wagen de brugge op (Sleen)
- opdrukken: As de wagen vast in de baander zit, dan moej hum met mekaar even opdrukken (Hijken)
- opheveln: IJ mut die boom tegen de wagen opheuveln
- opkiepen: Deur de knipslagen in de stege kiepte de wagen iedere keer op (Meppel)
- oplaan: Laadt de wagen maor gauw op, jongs! (Hoogeveen)
- opstaonder: Op de ledders van de wagen kwamen een paar opstaonders (Padhuis)
- opsteker: Dei opsteker kan de garven gauwer op de wagen gooien as dat doe ze vervleien kans (Barger Compascuum)
- opzethek: Doe het opzethek mar op de wagen, wij mut vandage zaod inhalen (Geesbrug)
- opzetstuk: In de bouw moej de opzetstukken op de wagen zetten (Hijken)