U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wicht"
Resultaten 101 - 120 van 376
- giechel: Wat een giegel, dat wicht (Padhuis)
- glad: Hie zul zo even met het wicht oet, mor het gung hum niet glad of (Gasselte)
- gniffeln: Ie wit nooit waj an dat wicht hebt, het gniefelt mar wat (Hijken)
- gold: Dat wicht is met gold behangen (Norg)
- gold: Het wicht zit
- golf II: Waor is Jan? Dai zit mit het wicht in het golf (Valthermond)
- golven: Het wicht hef mooi golvend haor (Oosterhesselen)
- grel: Dat wicht kek zo grel, het is net een bolse moes (Norg)
- grel: Dat wicht is een grellegien
- gresmieger: Wat een grasmiegerie van een wicht (Rolde)
- griebeltien: Het wicht is al zeuventien jaor, maar het is echt nog zo'n jong dingien, zo'n griebeltien (Coevorden)
- groots: Het is een groots wicht, ze is zo wies as wat (Roderwolde)
- grunigheid: Wat een groot eigenwies wicht is dat, zij drèeit van grunigheid (Coevorden)
- gruun II: Dat wicht is nog gruin, zie komt nog mor net kieken (Emmer Erfscheidenveen)
- gunterbok: Dat wicht dat is net een gunterbokkien
- guntern: Wat kan dat wicht lachen, zie guntert 't oet (Weerdinge)
- hachien: Dat wicht is een hachie (Roden)
- hagelwit: Dat wicht het haogelwitte tanden (Emmer Compascuum)
- haken: Hie haakt naor dat wicht (Sleen)
- halfmal: Wat een haalfmale, dat wicht (Tweede Exloërmond)