U zocht voorbeeldzinnen met daarin "wind"
Resultaten 101 - 120 van 223
- oethalen: Het is slim dor weer, de wind haolt zo oet (Vries)
- ofguunstig: Ie mut niet zo ofguunstig wèen, een aander giet het ok niet altied veur de wind (Hollandscheveld)
- ofkniepen: Wat een stuk wind, de aodem kneep mij of (Vries)
- ofnimmen: De wind zal tegen de aovend wel ofnimmen (Anloo)
- ongewoonte: Der was vandaog veul wind en dat bin wij helemaol niet wend. Dat is glad ongewoonte (Anderen)
- onkörstig: Een onkörstige wind (Pesse)
- oost: De wind is al de hele dag oost; der kan morzo een vörsie achteran kommen (Hijken)
- oost: De wind is oost an
- oostenwind: De oostenwind is vaok een stieve wind (Peize)
- oosters: De wind zit wel wat oosters an (Emmen)
- oosters: Wij hebt oosterse wind (Westerbork)
- oostkaant: De wind is an de oostkaante
- opzetten: Der kwam vanmiddag wind opzetten
- opzetten: As de wind mor opzet, wordt de wolken wel lösjaagd (Gasselte)
- pal II: De wind zit pal noord (Sleen)
- Paoschen: *Zoas met Paoschen de wind zit, zit e met Pinkstern (Padhuis)
- paosmörgen: *Woor paoskemorgen de wind zit, zit hij een verteljoor (Barger Compascuum)
- Pinkstern I: *Woor de wind met Paoschen zit, zit e met Pinkstern ok (Emmen)
- plak III: Daor giet de rook ok niet tegen de wind in; hij zit goed under de plak (Zwiggelte)
- pochen: Niet te haard over hum pochen, aans lop e astond met de neus in de wind (Eext)