U zocht voorbeeldzinnen met daarin "auto"
Resultaten 121 - 140 van 152
- sloop II: De auto is veur de sloop verkocht (Padhuis)
- sloper: De auto gaait naor de sleuper (Roderwolde)
- sloper: De auto, waor wij dat ongeluk mit had hebt, is al bij de sloper (Hoogeveen)
- sloperij: De olde auto kan zo naor de sloperai (Norg)
- sneiduun: De auto zat vaast in een snaaiduun (Roderwolde)
- soep: Aj een auto in de soep riedt en ij bint niet verzekerd, is het een duur gevallegie (Borger)
- spattern: Die auto het oons onder de modder spatterd (Emmer Compascuum)
- spuiten: Hie hef de auto vanneis spuiten laoten (Odoorn)
- starten: De auto wol
- stokpeerd: Hij hef het weer over auto's; hij zit weer op zien stokpeerd (Weerdinge)
- strip: Die blinkende strippen zit maor veur de sier op die auto (Noordscheschut)
- terechtkommen: Ik was mit auto en al in de sloot terechte komen (Nijeveen)
- toeken I: Touken zundag meug wie nich in de auto rieden (Barger Compascuum)
- toespringen: As ik niet toesprungen was, haar dat kind onder de auto zeten (Klazienaveen)
- toetern: Wat hef die auto te toetern (Klazienaveen)
- tong: Een auto androkken is zwaor wark, dan hangt oe gauw de tonge op de klompe (Koekange)
- tont: Der hungen van die tonten smeer under an de auto
- trekhaak: Hie hef gien auto met een trekhaak (Weerdinge)
- velen: Ik kan best velen, as een aander een neie auto hef (Havelte)
- verzekern: Ze hadden de auto niet verzekerd (Roderwolde)