U zocht voorbeeldzinnen met daarin "borrel"
Resultaten 121 - 135 van 135
- vechtersbaos: As e een borrel ophef, is het een echte vechtersbaos (Odoorn)
- verluun: As het varken an de ledder hung, dan mus het dier verluud worden. Dan kreej een borrel (Ruinerwold)
- verluun: Heel vrogger weurd na het steken van een zwien een borrel dronken. Dat was verluden (Roswinkel)
- verluun: As er een haas scheuten weur, gungen ze die verluden. Dan kreeg elk een borrel oet hetzölfde glas (Borger)
- versnien: Die borrel is versneden (Emmen)
- veurdrinken: As de vrouw een borrel gaf, dan mus e veurdrinken. Dat was bij visite en zoveul mannen, zoveul slokk
- veurloop: Bij een borrel wuur ok wal zegd: doe der mar even wat veurloop in (Padhuis)
- vies: Een gaoie borrel, door is e nait vies van (Emmer Compascuum)
- vlassen II: Hij vlaste op een borrel (Westerbork)
- wartaol: Die man prat wartaol, hij kun wel een borrel ophebben (Drouwen)
- wiespraoten: Daor zat hie dan een toertien te wiespraoten en drunk een borrel
- zwengeln: Hie zwengelt er over, hie hef een borrel op (Sleen)
- zweren I: Hij zweert bij een borrel (Diever)
- zwiemelig: Van een borrel kuj zwiemelig worden (Emmen)
- zwien: As de hoesslachter het zwien dood haar, dan kreeg e een borrel (Beilen)