U zocht voorbeeldzinnen met daarin "erpel"
Resultaten 121 - 130 van 130
- vroriep: Dat hier bint vroriepe erpel (Roderwolde)
- wel II: Woj erpel? Wij hebt nog wel (Sleen)
- welig: Het gres is welig, de erpel zint welig
- winterdek: Hej het winterdek al op de erpel?
- zak: Hie gooide een zak erpel op de wagen (Emmen)
- zeefgrond: Aw de erpel ofleverd hebt, moew de zeefgrond vlak schoeven met de trekker (Exlo)
- zeswekers: Zeswekers waren vrogge erpel (Sleen)
- zolt I: Hij verdeent het zolt in de erpel nog niet (Wapserveen)
- zottern: Een verrötte erpel zottert, aj der op drukt (Sleen)
- zudde: Wij leden plaggen over de erpel en zudden achter het vuur (Sleen)