U zocht voorbeeldzinnen met daarin "gezicht"
Resultaten 121 - 140 van 182
- plótsig: plotserig in het gezicht (Gasselte)
- pluum: Die kou houwde mij met de pluum in het gezicht (Gieten)
- podde I: Dat wicht hef almaol podden in 't gezicht (Oosterhesselen)
- poeier: Dat wicht hef een dik stuk poeier op het gezicht
- poesterd: Hij kreg de volle poesterd in het gezicht (Roderwolde)
- poesterig: Hie is poesterig in het gezicht. Hie döt er van alles an, mot het helpt niks (Sleen)
- pokdellig: Hij is pokdellig in het gezicht (Roderwolde)
- pokkerig: Wat hef die man een pokkerig gezicht (Sleen)
- porrig: Hie is aordig porrig um het gezicht (Anderen)
- proesterd: Ik kreeg de volle proesterd in het gezicht (Zeyen)
- protsien: Hij is zölf zo'n lange slungel en non hef e zo'n klein protsie van een wiefie, gien gezicht (Beilen)
- recht II: Hij zee het hum recht in het gezicht (Barger Oosterveld)
- reerbek: Dat mens had ook een gezicht van een reerbek (Schoonlo)
- rimpel: Wat hef dat mens een rimpels in het gezicht (Erica)
- ringoge: Bai peer en baist hej een ringeloog, een maal gezicht! (Eexterveen)
- rits I: Hij gaf hum toch een rits over het gezicht (Padhuis)
- rond I: Hie is rond in het gezicht
- roof II: Hie hef roven an het gezicht
- schaamrood: Het schaemrood kwaamp hum op het gezicht (Dwingelo)
- schijnheilig: Hij vertelde het mij met een schijnheilig gezicht (Oosterhesselen)