U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kepot"
Resultaten 121 - 140 van 150
- stro: Hie kan gien stro kepot bieten
- strontgat: Het bred van 't strontgat was kepot (Hijken)
- tandwiel: In de maaimachine is een tandrad kepot (Klazienaveen)
- trekharmonica: Soms was de trekharmonica kepot en dan kwam hij mit de mondharmonica (Meppel)
- ummetoltern: ...deur de regel kepot, waant der worde niet zachies mit umme etolterd
- umpakken I: De botter moej umpakken, dizze deuis is kepot (Eext)
- verhelpen: Het is zo kepot, der is gien verhelpen meer an (Eexterveen)
- vermoeden I: Ze wuzzen niet, wel of de roet kepot gooid har, mor zie hadden wel een vermoeden (Eext)
- verröt: Onder de daoken waren nogal wat latten kepot en verrot (Broekhuizen)
- veurlocht: Mien veurlocht is kepot (Drouwen)
- veurpaol: De veurpaol van het hekke is kepot (Havelte)
- visangelstok: De visangelstok is mij kepot egaone (Kerkenveld)
- vlegelhoed: Het reeimpie van de vlegelhooud is kepot gaon (Gieten)
- vonderrik: is kepot (Diever)
- vree I: De koenen bint er oet, wij hebt de vree kepot (Stieltjeskanaal)
- wamèende: Op het wameinde bint een paar pannen kepot (Beilen)
- warkaore: Hij hef de warkaore kepot (Meppel)
- wèeien: Die boer is met de störm de hele schure kepot weid (Klazienaveen)
- wezen II: Hij kan der best wezen, hij hef de brook nog laange neet kepot
- wilmoeds: Hij maakt dat wilmoeds kepot (Klazienaveen)