U zocht voorbeeldzinnen met daarin "kik"
Resultaten 121 - 140 van 174
- scheel I: Hij kik humzulf in de oren, zo scheel is hij (Ruinerwold)
- scheel I: Hij is zo scheel, hij kik mit de linker oge in het rechter buusgat (Barger Oosterveld)
- scheel I: Hie kik scheel van ofguunst (Sleen)
- schichtig: Hie kik zo schuchtig oet (Sleen)
- schief III: Hij kik wat schieve aover dwars
- schieten II: Hij kik oet of e in de snei schetten hef (Padhuis)
- schurftig: Die kik altied schurftig uut, die kun ie niet vertrouwen (Geesbrug)
- sleperig: Hie kik wat sleperig oet (Sleen)
- smodderig: Hie kik zo smodderig oet, wat een smodderig gezicht! (Sleen)
- smoegig: Hij kik zo smoegig uut, hij kun de griep wel onder de leden hebben (Klazienaveen)
- smoesterig: Hij kik er smoezerig uut (Dwingelo)
- snei: Hij kik er oet of e in de snei scheten hef
- sobbig: Wat kik die vent er sobberig uut, hij is wat sobberig ien het gezichte (Diever)
- sodderig: Hij kik wat sodderig toe (Hoogeveen)
- spril: Wat kik dat kind ja spril oet de ogen
- steek-in-de-buus: Die buurjonge van oens is nog mar zo'n stik-in-de-buse, mar hij kik al naor de maais (Havelte)
- sterrenkieker: Een steernkieker is ene, die altied in de locht kik (Hollandscheveld)
- Stienwiek: Hij kik achter Stienwiek langes, of het ien Oldemarkt braandt
- stoens: Die kik altied zo stoens toe (Hollandscheveld)
- stoers: Griet kik altied zo stoers (Wapserveen)