U zocht voorbeeldzinnen met daarin "liggen"
Resultaten 121 - 140 van 243
- narf I: Hie wast zuk nooit, hie hef een narf op de kop liggen (Borger)
- nèeigoed: Ik heb er nog hiel wat nèeigied liggen; ik moet ok nog een pak maken (Sleen)
- negerij I: Ik wil nog niet dood liggen in die negerij, laot staon wonen (Broekhuizen)
- nieveln I: Het wordt nieveln op een bottien, die 'n aander liggen lat
- noodster: Vroeger zeden ze, as der een bultien mot een toertien bleef liggen: der lig een noodster. Het was ee (Oosterhesselen)
- nummer: Ze hadden de sokken op nummer liggen (Gasselte)
- nustei: Ie mut dat nustei liggen laoten as ie de eier uuthaalt (Geesbrug)
- oetstreupen: Ie kunt precies zein, woor e zuk oetstrupt hef. Hij lat alles liggen (Barger Oosterveld)
- oetvegen: Dizze kaast moej gooud oetvegen, der mag niks gien stof in liggen blieven (Eext)
- ofdanker: Woj een pet hebben? Ik heb nog wel een ofdankertien liggen (Sleen)
- ofharksel: Ofharksel was stro, wat liggen bleef op de stoppel (Roden)
- ofreizen: Hij was even op de baank gaon liggen, mor hij is al gauw ofreisd (Hijken)
- onbestörven: Onbestörven gras is gras, dat lang liggen blef en niet dreugen wil, mor wel gruin blef (Eext)
- onhemmel II: Dat is toch zo'n onhemmel meinse, die lat alles achter het gat liggen (Hollandscheveld)
- opbranden: Ik har nog wat rommel bij hoes liggen. Ik heb het opbraand (Zwiggelte)
- opharken: Zaoterdaogs, aj wat rommel om hoes liggen hebben, dan gaoj het even opharkseln (Peize)
- opknuppen: IJ moet de staart direct opknuppen, aans hej hum zo weer in de grup liggen en hej hum weer smerig
- oppakken: Hij har dat wark een zet liggen laoten, mar nou hef e het weer oppakt (Barger Oosterveld)
- öpper: Van die rommel hef hij een hiel höpper liggen (Ruinerwold)
- opstaon: *Wie de name hef van vrog opstaon, kan wel liggen blieven (Hoogeveen)