U zocht voorbeeldzinnen met daarin "loop"
Resultaten 121 - 140 van 166
- roeg: Met een haalf uur kan e der weden en ik loop nog roeg en rauw
- roer II: Wij weet dat een roer een old jachtgeweer is mit een lange loop (Broekhuizen)
- rondlopen: Ach, loop rond, ie begriept er niks van
- rondlopen: Loop maor even rond
- rong: (...) peerd op de loop en dat de waogen over de kop vloog, zodat e op de rongen stun (Peize)
- schandalig: Wat loop ie der schandalig bij, trekt toch ies een fersoenlijke jurk an (Hollandscheveld)
- schieten II: Loop toch hen schieten man; aj aans niet wat wit!
- schut II: Met dat goed an loop ij veur schut (Exlo)
- seibelig: Loop toch niet zo seibelachtig (Emmen)
- sjokelgeweer: Een geweer met gedrèeide loop is een sjokelgeweer; de twiede loop was wat kleiner (Padhuis)
- slakken: Loop niet zo te slakken (Barger Oosterveld)
- slap: Wat een sloppe Tinus, die loop ie zo
- slenterig: Waorum loop ij zo slenterig, daor woj allèn mar meu van (Oosterhesselen)
- smoken: As de kerels goed an het smoken bint, loop de lui, die niet rookt, de traonen over de wangen (Hoogeveen)
- snerpen: As de zage scharp emaakt wordt, loop ik weg; ik wordt beroerd van det snarpen (Ruinerwold)
- sprokkelholt: Loop is naor het bos in en haol is wat sprokkelholt (Eext)
- stampen: Wat loop ij toch te stampen; is er wat? (Coevorden)
- staobal: Staobal is een kienderspel. Iene har de balle, de aandern gungen op de loop. Dan reup die de balle h (Koekange)
- stilstaon: De peerde waren op de loop, mor de boer kreeg ze weer tot stilstaon (Emmen)
- stoel: Loop op de stoel