U zocht voorbeeldzinnen met daarin "man"
Uw zoekopdracht leverde meer dan 500 resultaten op, specificeer uw zoekopdracht.
Resultaten 121 - 140 van 500
- dobei: Tien eier bint er oetkommen, man der ligt nog drie dobeier in het nust (Padhuis)
- doeknak: Die man had een bult geld, het was een dikke doeknak (Een)
- doen II: Ze bunt rooms, man ze dout er niks meer an (Barger Oosterveld)
- doler II: Die aole man wordt niet beter. Hie lop aaid weg, het wordt een doler (Stieltjeskanaal)
- dolf: Och man, dit kan hij niet, dit is toch zo'n dolf (Ruinerwold)
- doodgaon: Och man, de hond is oes doodgaon (Exlo)
- doodwarken: Die man hef zuk doodwarkt veur zien kinder, mor stank veur dank (Sleen)
- doof: Nao die ziekte is die man toch zo doof worden! (Oosterhesselen)
- doolhof: Man, daor koj nooit oet, het is jao een doolhof (Hijken)
- dórrelachtig: Die man wordt wat dorrelachtig, hij kan het niet allemaole veur mekaar holden (De Wijk)
- dosselachtig: Man, doe toch niet zo dosselachtig (Klazienaveen)
- draank: As de draank is in de man, zit de wiesheid in de kan (Hijken)
- draank: Draank in de man, verstand in de kan (Valthermond)
- drabbeln: Het drabbelt en miggelt al man deur (Roswinkel)
- draodrecht: Dei man lop draodrecht (Valthermond)
- dreumen: Aj die man bij jo kriegt, dan huj niks zeggen, want hie dreumt an één stuk deur (Anderen)
- driever: Die man giet vake as driever mit op jacht (Uffelte)
- drol I: Dat was een mooi drollegien, wat die man veurdreug
- dubbel: Och man, val dubbel
- dudelijk: Die man prootte geweldig dudelijk (Sleen)