U zocht voorbeeldzinnen met daarin "nat"
Resultaten 121 - 140 van 174
- regen I: Het is wat fiene regen, mar ij wordt er miestal wal nat van
- reken I: Dat beetie waoter? Dat he'k niks in de reken. Daor wordt ik niet nat van
- riet: In het land zit daor een paar rieten. Het is lege darggrond. As het nat is, zakt de koene der in weg (Padhuis)
- roen I: Det is nat van de roene
- schaopscheerder: Gister hew schaopscheren had; de schaopscheerders wadden van boeten en van binnen nat (Eext)
- Schiedam: het nat van Schiedam
- Schiedam: Schiedammer nat
- Schiedam: Hij lust wal graag wat nat van Schiedam (Mantinge)
- Schiedam: Hij har wel wat rieklijk Schiedammer nat op (Ruinerwold)
- siepeln: Aj de was niet wèer nat wilt hebben, moej het van de liene halen, want het begunt te siepeln (Hooghalen)
- sjappen: Het sjapt mij in de klompen, zo nat bin ik (Oosterhesselen)
- snien: Het gres is nat en wil slecht snieden (Barger Compascuum)
- sok I: As het laand aordig nat was, trukken wij de peerde een sok met stro an (Hijken)
- spaansen: De konen spaanselt, ...spaanst deur nat laand, modder of waeter (Wapserveen)
- spuiten: Ik heb de raomen nat spoten (Emmer Compascuum)
- staart: De koekoek röp; hij wil de staarte nat hebben
- stee: Bie steden is het geweldig nat
- stevel: Het is door zo nat, doe kanst beter stevels antrekken (Barger Oosterveld)
- stoelmat: De stoelmatte dreugt uut bij de kachel, die moeje wat nat maken (Klazienaveen)
- strieken: Die lucifars bint nat, zie wilt niet strieken (Hollandscheveld)