U zocht voorbeeldzinnen met daarin "ogen"
Resultaten 121 - 140 van 295
- kop: Ik heb het zo in de kop, ik kan uut de ogen niet zien
- körrel I: Ik heb 'n körrel zaand in de ogen, het döt mij zeer (Eext)
- kral I: Zij hef ogen as krallen (Meppel)
- krallen II: De ogen kralt hum in de kop (Klazienaveen)
- krèeiepoot: Zij is nog mor good veertig jaor, mor zij krig toch al kreiepooties bij de ogen (Diever)
- kregel I: Hij keek kregel uut de ogen (Hoogeveen)
- kriebelig: Het is zo'n kriebelige jurk, dat draait je veur de ogen (Barger Compascuum)
- kring: Hij hef van dei dikke kringen onder de ogen (Barger Oosterveld)
- kullen I: De ogen kult mij zo, dat komp van al dat turen (Hoogeveen)
- kullen I: De ogen zult je wel kuld hebben, want het zöt er anders oet, aj daor vertelt (Oosterhesselen)
- kwallerig: Zij hef kwallerige ogen (Coevorden)
- kwiepsien: IJ leupen veur mij an deur dat bossien en toen kreeg ik nog net een kwiepsien deur de ogen (Zweelo)
- larrig: Hie kek wat larrig oet de ogen (Rolde)
- leep III: Hie kek leep oet ogen (Anderen)
- licht I: Zij gunt mekaar het locht in de ogen niet (Dwingelo)
- licht II: Wat hef dat wicht lichte ogen (Padhuis)
- lief I: Die hef de ogen groter as het lief
- lien III: Ik kan het locht an de ogen niet lien (Fluitenberg)
- lobberig: Hij keek zo lobberig uut de ogen (Hoogeveen)
- lodderig: Hij kik zo lodderig oet de ogen, hij zal wel an de boemel west wezen (Norg)