U zocht voorbeeldzinnen met daarin "regen"
Resultaten 121 - 140 van 200
- regen I: Een ofgeschaaiden regen
- regen I: *Nao regen komp zunneschien (Erica)
- regen I: Regen in de gaarste/Geld in de kaaste (Dwingelo)
- regen I: Aj regen hebt op Pisgreeit, kriej lege neuten (Eext)
- regen I: Krèeien op een paoltien/Regen met een straoltien (Stieltjeskanaal)
- regen I: Buien kunj nait met bemuien, maor een slichte regen mouj je naor hoes tou vegen (Zuidlaren)
- regen I: Regen, daor steekt de likdoorns tegen (Zwinderen)
- regen I: Het is van de regen in de drup
- regen I: As de koekoek rop, is het tegen regen (Sleen)
- regen I: Regen brengt zegen (Meppel)
- regen II: Het mag bie hum wal regen, as het bie mie dan ok maar een beetje druppelt
- regen II: Regen oet het oosten/Kuj je drei, zes, negen daogen troosten (Eelde)
- regengoed: Ik was an het melken en ik haar gain regengoud bai mai en het begunde zo hard te regen (Peize)
- reiger: *As de reigers vliegt, kriej regen (Padhuis)
- riegen II: Ze had zuk stief in het corset regen (Emmer Erfscheidenveen)
- rijen I: Een jurk wuur regen, ...rijd (Sleen)
- roepdoeve: As de roepdoeve veul reup, kregen we regen (Nieuw Dordrecht)
- roepen: De koekoek rup tegen regen (Erica)
- roet III: Wij kriegt vast regen, het roet begunt zo te lopen (Sleen)
- roggehok: Hie schoelde tegen de regen in een roggehok (Balloo)