U zocht voorbeeldzinnen met daarin "rond"
Resultaten 121 - 140 van 169
- rondneuzen: Hai luip in de winkel aal wat rond te neuzen, maor kocht niks (Gieterveen)
- rondzèeien: Vroger zèeiden ze hier rond met de rechterhand (Padhuis)
- röttenstaart: Met de röttenstaart kuj een gat wieder rond oetvielen (Eext)
- sabbeln: Dei mout ook sabbeln om rond te kommen (Valthermond)
- sallemander I: Een sallemander is een klein rond kacheldie mit een hekkie der veur (Dwingelo)
- schaol I: Ze gung met de schaol rond
- scharreln: Die meinsen hebt al jaoren scharreld um rond te kommen (Hooghalen)
- schatter I: Van het vaifonds kwammen de schatters rond om het vai te schatten (Eexterveen)
- schippern: Wij mön altied schippern um rond te komen (Meppel)
- schoemspaon: Rond 1920 is de schoemspaon in Slien kommen (Sleen)
- schommeln: De temperatuur schommelt aal rond de twentig graden (Barger Oosterveld)
- schusseln: Hie schusselt nog wat bij hoes rond (Hooghalen)
- siedeln: Hie kreeg mij daor een heis veur de kop, dat hie ziedelde in het rond (Eext)
- siezeln: In de drèeimeul siezelden wij rond (Weerdinge)
- sjabbeln: Je moet er tegen sjabbeln um rond te kommen (Rolde)
- smoeger: De hiele buurte is grieperig. Het is weer zo'n smoege, die rond gaot (Nijeveen)
- snoeve: Der giet weer zo'n snoeve rond (Mantinge)
- snoeverij: Het is zo'n snoeverij, dat giet rond (Stieltjeskanaal)
- spatei: Een spatei is een klein, rond eigie, zo dik as een knikker en der zit gien daore in (Coevorden)
- spekeleren: Hij spekeleert wat rond