U zocht voorbeeldzinnen met daarin "slag"
Resultaten 121 - 140 van 171
- slag I: in de slag
- slag I: Dat waark het hai goud in de slag (Emmer Compascuum)
- slag I: Het kind har het fietsen direct in de slag (Gieten)
- slag I: van slag
- slag I: De klok is van slag (Stieltjeskanaal)
- slag I: Bij het saomen scheuveln was e keer op keer van slag (Kloosterveen)
- slag I: Deur dat ongelok waren de meinsen helemaole van slag (Vledder)
- slag I: Hij döt alles mit de Fraanse slag
- slag II: Dat slag mensen kuj nich mit umgaon, dan hej altied gedonder (Barger Oosterveld)
- slag II: Ha, wat is dat een mal slag
- slag II: Het slag dat wij kocht hebt, ligt naost oous greuin in het veld (Eext)
- slag II: Wij hebt nog een slag op dat kerkhof
- slag II: Een slag is hier het gedeelte tussen twee evenwijdige greppels (Noordscheschut)
- slag II: Dat is een mooi slag heideveld (Wapse)
- slag II: Doe mags die rok wol een slag groter hebben (Roswinkel)
- slag II: Jaan is een slag groter as Haarm (Eext)
- slag II: Aj hebt, doet mij dan mar een slag groter; dizzen zit mij krap genog (Ruinerwold)
- slag II: De broek kan een slag groter (Westerbork)
- slag II: Een slag was een ligger met 6 of 7 stört (Barger Compascuum)
- slag II: In slag