U zocht voorbeeldzinnen met daarin "stuk"
Resultaten 121 - 140 van 352
- knapbus: Van een stuk vledderholt muik hij een knapbusse (Emmer Erfscheidenveen)
- koezolder: De boeren knupten vrogger de staarten van de koenen met een stuk touw vast an een ringe an de kozold (Beilen)
- kont: Hij kreeg 'n dik stuk wark an de kont (Hijken)
- koppel: Ik heb 'n mooi koppel jongen, 'n stuk of zesse (Klazienaveen)
- kraag: Guster har e weer 'n stuk in de kraoge
- kraamp I: Het is een dik stuk geld en het is kraamp vertrouwd daj het in huus hebt
- kruusveer: Bij een kruusvère rust de ene vere op de asse en de aandere op een stuk holt (Hijken)
- kwebbeln: De wichter in de klasse kwebbelden an ein stuk deur, ik kun de kop der nich bieholden (Barger Oosterveld)
- langwielig: De tenielverieniging had dit jaor een laankwielig stuk (Padhuis)
- lat: Even de lat er over holden, dan wait wai, hou groot het stuk is
- leeg I: Wij hebt een stuk in het leeg laand (Ekehaar)
- lik I: Hij kreeg van Jan lik op stuk (Hooghalen)
- loop: Een stuk laand woor loop an zit, geert (Norg)
- lös I: Een stuk los land
- lösbinden: IJ moout dat ij cadeau kregen hebt, neit zo maor stuk maoken, maor losbinden (Eext)
- maalderig: Der zat een maalderig stuk in die weg. Aj daor deur waren, haj het wunnen (Sleen)
- maken: Wij mussen dat stuk vene nog vlak maken (Schoonoord)
- man I: oet ien stuk (Westdorp)
- mengat: Deur het mengat in de wal kuj van het eine stuk laand in het aandere (Norg)
- mennig: Ik wol der wal een stuk of mennig van hebben (Diever)